Op woensdag 22 mei keurde het Vlaams parlement het nieuwe Mestdecreet goed. Dit decreet bevat belangrijke wijzigingen, zoals de indeling van Vlaanderen in gebiedstypes, de verplichting voor het inzaaien van vanggewassen en bemestingsbeperkingen, die impactrijk kunnen zijn voor jouw landbouwbedrijf.

Nadat het decreet gepubliceerd is in het Belgische Staatsblad zal het grotendeels van toepassing zijn vanaf 1 januari 2019. Hoe dit praktisch zal verlopen is voor een aantal aspecten nog niet helemaal duidelijk. De Mestbank informeert de bedrijven hierover verder in de komende periode.

De belangrijkste punten van dit nieuwe Mestdecreet zetten we alvast voor je op een rijtje:

1. Bemesten volgens het ‘4J-principe’

De maatregelen in het vernieuwde Mestdecreet hebben als doel de waterkwaliteit in lijn te brengen met de Europese doelen. Deze regels zorgen ervoor dat de bemesting gebeurt volgens het zogenaamde ‘4J’-principe. Dit is de meest geschikte mestsoort en bemestingstechniek, volgens de juiste dosis en op het juiste tijdstip.

2. Vlaanderen wordt ingedeeld in 4 gebiedstypes

De oude indeling van focusgebieden en niet-focusgebieden verdwijnt. Voortaan hanteert de Mestbank een gebiedsgerichte aanpak. Dit betekent dat Vlaanderen wordt ingedeeld in 4 gebiedstypes: 0, 1, 2 en 3, afhankelijk van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in een welbepaalde afstroomzone.

  • gebiedstype 0: waterkwaliteitsdoelstelling is gehaald
  • gebiedstype 1: waterkwaliteitsdoelstelling is in zicht
  • gebiedstype 2: middelgrote afstand tot de waterkwaliteitsdoelstelling
  • gebiedstype 3: grote afstand tot de waterkwaliteitsdoelstelling

Houd dus zeker rekening met de welbepaalde ligging van jouw perceel in een bepaald gebiedstype wanneer je maatregelen toepast. In het vorige MAP was het zo dat het bedrijf bepaalde maatregelen kreeg opgelegd. Hiervan wordt nu dus afgestapt.

3. Welke maatregelen gelden in deze gebiedstypes?

Voor al jouw percelen gelegen in gebiedstype 1, 2 of 3 die geen zware kleigrond zijn en waarvan je de hoofdteelt oogst voor 31 augustus, moet je een vanggewas voor 15 september of een laag-risico-nateelt inzaaien.

Wat is een laag-risico nateelt?

Dit is een nateelt die geen specifieke teelt is (geen fruit, sierteelt, boomkweek, aardbeien, groenten van groep I, II en III, spruitkool of graszoden) en die verbouwd wordt na een hoofdteelt die een niet-nitraatgevoelige teelt is. Deze laatste is een teelt die behoort tot de groep van graangewassen, oliehoudende zaden, eiwithoudende gewassen, vlas, bieten, grasland, klaver, luzerne, spruitkool, mengsels van vlinderbloemigen en overige groenbedekkers.

Voor percelen gelegen in gebiedstypes 2 of 3 gelden volgende bijkomende verplichtingen:

  1. De bemesting binnen gebiedstypes 2 en 3 kan enkel als je als landbouwer ook de hoofdteelt teelt
  2. Er gelden bemestingsbeperkingen voor werkzame N binnen gebiedstypes 2 en 3 (Merk op dat er een extra bemestingsreductie is als jouw bedrijf in 2019 de status focusbedrijf 2 of 3 heeft)
  3. In percelen gelegen in gebiedstypes 2 en 3 zorg je ervoor dat je een bepaalde minimale oppervlakte met een vanggewas of een laag-risico nateelt inzaait
  4. De bemesting van vloeibare dierlijke mest op bouwland voor percelen in gebiedstypes 2 en 3 gebeurt na 1 augustus steeds met een erkend mestvoerder met AGR- GPS.
     

3.1 Is er een vrijstelling mogelijk van deze maatregelen in gebiedstype 2 en 3?

Als landbouwer kan je, mits te voldoen aan een aantal voorwaarden, een vrijstelling aanvragen voor het toepassen van de maatregelen in gebiedstype 2 en 3. Eén van deze voorwaarden is dat je het jaar voor dat je de vrijstelling vraagt een goede nitraatresidu-evaluatie hebt op bedrijfsniveau. Merk op dat je als landbouwer steeds de bemesting binnen gebiedstypes 2 en 3 uitvoert als je ook de hoofdteelt verbouwt. Hiervoor is geen vrijstelling mogelijk.

Verder komt er een lijst met equivalente maatregelen die je als alternatieve maatregelen kan toepassen.

3.2 Welke bemestingsbeperkingen zijn er en welk percentage vanggewas zaai je in?

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de stapsgewijze invoering van de bemestingsbeperkingen en de minimale oppervlakte aan vanggewassen die je inzaait voor percelen gelegen in gebiedstype 2 en 3. Deze minimale oppervlakte is weergegeven als een percentage.

Het referentiepercentage is het percentage aan vanggewassen in gebiedstype 2 en 3 dat in het verleden al ingezaaid werd op jouw bedrijf. De gegevens van verzamelaanvraag in 2016, 2017 en 2018 vormen de basis om dit te berekenen. Het doelpercentage (dit is het referentiepercentage + het extra percentage in een bepaald jaar) bedraagt maximum 80%.

Percelen in

Verlaging bemestingsnormen voor werkzame N

Verplichting vanggewas of laag risico-nateelt

Gebiedstype 2

- 0% (2019)
- 5% (2020)
- 5% (2021)
- 10% (2022)

Referentiepercentage + 0% (2019)
Referentiepercentage + 5% (2020)
Referentiepercentage + 5% (2021)
Referentiepercentage + 10% (2022)

Gebiedstype 3 - 5% (2019)
- 10% (2020)
- 15% (2021)
- 20% (2022)
Referentiepercentage + 5% (2019)
Referentiepercentage + 10% (2020)
Referentiepercentage + 15% (2021)
Referentiepercentage + 20% (2022)

TABEL: Daling bemestingsnorm + percentage verplichte oppervlakte vanggewas


3.3 Op welke manier wordt bekeken of ik voldoe aan de minimale inzaaipercentages?

Hiervoor berekent de Mestbank de ‘gerealiseerde oppervlakte’ waarbij:

  • het aantal ha landbouwgrond in gebiedstype 2 of 3 met vanggewas of een niet-nitraatgevoelige hoofdteelt met een laag-risico nateelt
  • en het aantal ha landbouwgrond in gebiedstype 2 of 3 met maïs of niet-vroege aardappelen waar een vanggewas wordt ingezaaid voor 15 oktober wordt opgeteld.

Opmerking: om te voldoen aan de verplichtingen m.b.t. inzaaien van een vanggewas, kan er een uitwisseling zijn tussen twee landbouwers (met een contract en in vergelijkbare gebieden).

3.4 Tot wanneer hou je vanggewassen aan?

De aanhoudingsperiode wordt gelijkgeschakeld met de vergroeningsmaatregel groenbedekking uit de verzamelaanvraag.

 

Inzaai EAG groenbedekking

Inzaai vanggewas VLM Aanhouding EAG groenbedekking Aanhouding vanggewas VLM

Polders (zware kleigronden)

t.e.m. 19/08/X t.e.m. 15/09/X t.e.m. 15/10/X t.e.m. 15/10/X
Leemstreek (geen zware kleigronden) t.e.m. 30/09/X t.e.m. 15/09/X t.e.m. 30/11/X t.e.m. 30/11/X
Zandleemstreek en andere t.e.m. 31/10/X t.e.m. 15/09/X t.e.m. 31/01/X+1 t.e.m. 31/01/X+1

 

4. Wat gebeurt er met het nitraatresidu?

Het nitraatresidu blijft een belangrijk beoordelingselement. De VLM legt in opdracht en op kosten van de landbouwer één of meerdere nitraatresidu-bepalingen op aan:

  • landbouwers met derogatie
  • landbouwers met een administratieve geldboete
  • landbouwers met te weinig opslagcapaciteit
  • landbouwers met maatregelen
  • Zelf laat de Mestbank ook een aantal controlestalen nemen.

4.1 Welke nitraatresidu-drempelwaarden zijn van toepassing?

Er is een onderscheid tussen drempelwaarden voor percelen gelegen in gebiedstype 0 of 1 enerzijds en percelen gelegen in gebiedstype 2 en 3 anderzijds. De drempelwaarden verlagen ook. In de tabel hieronder zijn de nieuwe drempelwaarden voor MAP 6 opgenomen. De drempelwaarden van een perceel zijn afhankelijk van de ligging, de verbouwde teelt (het teelttype) en het bodemtype van het perceel. De doorstreepte waarden zijn de oude waarden uit MAP5.

Teelgroep

Bodemtype (nitraatresidutype)

In gebiedstype
2 en 3
In gebiedstype
0 en 1
Drempelwaarde 1 Drempelwaarde 2 Drempelwaarde 1 Drempelwaarde 2

Gras

Zand (1)

60 (70) 170 (200) 80 (90) 200 (260)
Niet-zand (1) 60 (70) 170 (200) 80 (90) 200 (260)
Maïs Zand (2) 65 (70) 130 (140) 80 (90) 160 (180)
Niet-zand (3) 75 (80) 150 (160) 85 (90) 170 (180)
Granen Zand (4) 65 (70) 145 (155) 80 (90) 180 (200)
Niet-zand (5) 75 (80) 165 (180) 80 (90) 180 (200)
Aardappelen Zand (6) 85 (85) 155 (155) 90 165
Niet-zand (6) 85 (85) 155 (155) 90 165
Specifieke teelten Zand (7) 85 (85) 190 (190) 90 200
Niet-zand (7) 85 (85) 190 (190) 90 200
Suikerbieten en voederteelten Zand (8) 60 135 80 180
Niet-zand (9) 70 155 80 180
Overige teelten met in begrip van voederkool en bladrammenas Zand (10) 65 (70) 135 (155) 80 (90) 180 (200)
Niet-zand (11) 75 (80) 155 (180) 80 (90) 180 (200)

TABEL: Nitraatresidudrempelwaarden


4.2 Hoe gebeurt de beoordeling nitraatresidu op één perceel?

Als op een perceel gelegen in gebiedstype 0 een nitraatresidu-staal gemeten wordt, hoger dan de eerste drempelwaarde, maar lager dan de tweede drempelwaarde moet (in jaar X), je als bedrijf het jaar daarna (in jaar X+1) een nitraatresidu uitvoeren op een door de Mestbank aangeduid perceel. Als in het jaar X+1 de staal hoger is dan de eerste drempelwaarde, voer je in het jaar X+2 een nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau uit.

Schematische voorstelling nitraatresidu
FIGUUR: schematische voorstelling opvolging nitraatresidu
 

4.3 Wat met de resultaten van een nitraatresidu-beoordeling op bedrijfsniveau?

Voor de beoordeling van een nitraatresidu-bepaling op bedrijfsniveau gelden volgende criteria:

Nitraatresidu-beoordeling (criteria)

TABEL: Criteria voor beoordeling

Belangrijk hierbij is dat de strengste drempelwaarde voor iedereen geldt om na te gaan of het een goede beoordeling is. Als het gewogen gemiddelde van de nitraatresidu-bepalingen op bedrijfsniveau lager is dan de gewogen drempelwaarden zoals die van toepassing zijn voor gebiedstype 3 (ongeacht of daar percelen van jouw in gelegen zijn) dan is dit een goede beoordeling (categorie 0 zonder verdere maatregelen).

Indien dit niet het geval is, zijn er twee mogelijkheden afhankelijk van het resultaat waarbij er maatregelen worden opgelegd.
De maatregelen gekoppeld aan beoordeling categorie 1 zijn:

  • Een verplichte nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau uitvoeren
  • Een bemestingsplan opmaken
  • Teeltfiches bijhouden

De maatregelen gekoppeld aan beoordeling categorie 2 zijn (ook toe te passen in tweemaal na mekaar categorie 1-beoordelingen):

  • Een verplichte nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau uitvoeren
  • Een bemestingsplan opmaken
  • Teeltfiches bijhouden
  • Er is geen derogatie mogelijk
  • Een begeleiding door een gecertificeerde adviesinstantie

5. Verplichte registratie en opvolging kunstmestgebruik voor gebruikers en handelaars

Als landbouwer beschik je voor het kunstmestgebruik over een overzicht van alle leveringen van kunstmest op je bedrijf. Dit staaf je aan de hand van de nodige documenten.

Verder houd je als landbouwer ook een kunstmestregister bij voor de hoeveelheid kunstmest die je ontvangt en gebruikt. Je registreert dit digitaal uiterlijk op 1 juli 2020 waarbij je de geregistreerde gegevens automatisch doorstuurt. De registratie van het gebruik gebeurt op perceelsniveau.

Ook voor de kunstmesthandelaars geldt een registerplicht en aangifteplicht. Ook hier geven zij deze gegevens uiterlijk op 1 juli 2020 door op digitale wijze. Zo worden de geregistreerde gegevens automatisch doorgestuurd.

6. Strengere opvolging voor mestverwerkingsinstallaties

Aan MAP6 is ook een actieplan gekoppeld om de nutriëntenstromen van mestverwerkingsinstallaties beter in kaart te brengen en op te volgen. Eén van de punten hierbij: mestverwerkers zijn vanaf 1 januari 2020 verplicht debietmeters te plaatsen. Deze debietmeters gebruik je om de werking van de bewerkings- of verwerkingseenheden, de notities in het register dat een uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid moet bijhouden, te bewijzen.

7. Aanpassing uitrijregeling

De uitrijregeling verandert en vereenvoudigt. Eén in het oog springende wijziging is dat de bemesting van meststoffen type 1 zoals vast mest niet langer mogelijk is tot 15 november maar slechts tot en met 31 oktober.

Verder kan de opslag van meststoffen type 1 op landbouwgrond terug in de winterperiode indien voldaan aan een aantal voorwaarden:

  • De mest dient voor het perceel in kwestie
  • De afstand tot perceelsgrens bedraagt minstens 10 meter
  • De afstand tot woningen van derden en publiek toegankelijke gebouwen bedraagt minstens 100 meter
  • De opslag is afgedekt op een luchtdoorlatende, semipermeabele wijze die verhindert dat regenwater insijpelt tenzij de opslag niet gebeurt in de periode van 1 november tot en met 15 november en maximaal gedurende 2 maanden voor het 2 spreiden is (dit is niet van toepassing voor boerderijcompost en gft- en groencompost)

8. Werkingscoëfficiënt van 50% voor fosfaat uit stalmest op een biologisch bedrijf of een circulair landbouwbedrijf

Heb je een biologisch bedrijf of circulair stalmestbedrijf? Dan breng je voortaan slechts voor 50% gebruikte fosfaat uit stalmest in rekening.

Een circulair stalmestbedrijf is een bedrijf waarvan de dierlijke mestproductie, uitgedrukt in kg P2O5, voor minimaal 90% uit stalmest bestaat en waar minimaal 90% van de geproduceerde stalmest, uitgedrukt in kg P2O5, op de tot het bedrijf behorende landbouwgronden opgebracht wordt.

Een circulair stalmestbedrijf kan ook bestaan uit een samenwerking van twee bedrijven waarvan de gezamenlijke dierlijke mestproductie, uitgedrukt in kg P2O5, voor minimaal 90% uit stalmest bestaat en waar minimaal 90% van de geproduceerde stalmest, uitgedrukt in kg P2O5, op de tot beide bedrijven behorende landbouwgronden opgebracht worden.

9. Aanpassing bemestingsnorm voor intensief grasland

Er is een verhoging van de bemestingsnorm voor intensief grasland dat enkel gemaaid wordt met 75 kg N/ha voorzien.

10. Aantal mesttransporten moet met AGR-GPS. Welke?

Het transport van vloeibare mest in het kader van een burenregeling naar een landbouwer met percelen in gebiedstype 2 of 3, gebeurt verplicht met een trekkend voertuig uitgerust met AGR-GPS (moet in werking zijn tijdens het transport). Dit hoeft niet als de afnemer enkel percelen heeft in gebiedstype 0 of 1 .

De bemesting op percelen landbouwgrond gelegen in gebiedstype 2 of 3 mag na 1 augustus enkel met erkende mestvoerders uitgezonderd in het geval er equivalente maatregelen worden toegepast of in het geval het bedrijf over een vrijstelling beschikt.

11. Introductie van een verplichte first-flush voor tuinders met tray- of containervelden

De nieuwe wetgeving voorziet ook sectorspecifieke maatregelen om de risico’s van directe nutriëntenverliezen uit de grondloze tuinbouw aan te pakken. De actieplannen worden in samenwerking met de belanghebbenden opgesteld en zullen vanaf 2019 geïmplementeerd worden. Zo voorziet het decreet in een first flush-systeem voor grondloze tuinbouw in open lucht. Tuinders die percelen hebben in open lucht met trays of containers zijn verplicht tegen 1 januari 2021 per ha een first flush met opvang van minimaal 100m³/ha te voorzien.

12. Een mestopslag wordt sneller een mestverzamelpunt

Een mestverzamelpunt is een permanente opslagplaats van dierlijke mest of andere meststoffen, waarbij:

  • de meststoffen afkomstig zijn van:
    - ofwel één landbouwer of uitbater, uitgezonderd de landbouwer die ook de uitbater is van de betreffende opslagplaats;
    - ofwel meerdere landbouwers of uitbaters;
     
  • en de meststoffen bestemd zijn voor:
    - ofwel één landbouwer of uitbater, uitgezonderd de landbouwer die ook de uitbater is van de betreffende opslagplaats of de landbouwer die als enige mest heeft aangevoerd naar de betreffende opslagplaats;
    - ofwel meerdere landbouwers of uitbaters

13. Uitgebreidere handhavingsmogelijkheden

Het handhavingsarsenaal wordt uitgebreid. Maatregelen die niet nageleefd worden, geven aanleiding tot een bevel of een aanmaning. Hier kan zelfs een PV voor opgesteld worden.

Verder verhogen de geldbedragen van een aantal boetes en worden er ook nieuwe boetes voorzien zoals voor het niet-inzaaien van een vanggewas. De boete voor het te weinig aantal hectaren vanggewas is 250 euro per ha. Indien er meerdere jaren achter mekaar te weinig vanggewassen worden ingezaaid, kan deze boete zelfs oplopen tot 1.500 euro per ha (vermenigvuldigd met het aantal keren dat er te weinig vanggewassen werden ingezaaid).

14. Aantal overgangsmaatregelen voorzien

2019 is voor een aantal maatregelen een overgangsjaar waarbij een aantal uitzonderingen voorzien zijn mits te voldoen aan specifieke voorwaarden. Hierbij zal je voor jouw bedrijf nog keuzes moeten maken in sommige situaties in de komende periode.

15. Is de derogatie nu ook goedgekeurd?

Neen, de goedkeuring van het decreet wil niet zeggen dat ook de derogatie werd goedgekeurd. Het is een belangrijke stap maar het is aan Europa om voor deze goedkeuring te zorgen. Nadien zal dit dan nog in Vlaamse wetgeving omgezet worden. De nieuwe derogatievoorwaarden zijn nog niet gekend maar pas zeker en vast deze van vorig jaar alvast toe (met bijvoorbeeld de verplichting om voor 31 mei per 20 ha bedrijfsoppervlakte een bodemstaal voor P en N te hebben).

Jan Meykens
Jan Meykens
productmanager milieu